In opdracht van Natuur & Milieu, Vogelbescherming Nederland, ANWB en Staatsbosbeheer heeft Sweco een verkenning gedaan naar de 10 “meest kansrijke” groennormen.
Dit is gedaan in twee stappen. Eerst zijn de normen geëvalueerd op basis van inhoudelijke criteria en implementatie criteria, die respectievelijk iets zeggen over de kwaliteitsaspecten van stedelijk groen en de inpasbaarheid van de norm. De drie normen die uit deze beoordeling als beste naar voren kwamen (Groene stadslandschappen van N&W, de 4 richtlijnen van Meliefste en de 3-30-300 regel van Konijnendijk) zijn vervolgens individueel doorberekend op basis van; 1) de hoeveelheid groen dat er in heel Nederland toegevoegd moet worden om theoretisch gezien alle buurten aan de norm te laten voldoen, 2) de hoeveelheid buurten die nu voldoen aan de norm en maximaal kunnen gaan voldoen aan de norm na het toepassen van vergroeningsstrategieën en 3) wat de implementatie- en beheer kosten zijn om zoveel mogelijk buurten aan de norm te laten voldoen.
Conclusie 1 - Het realiseren van extra groen om zoveel mogelijk buurten te laten voldoen aan een norm ligt tussen de €30,7 en €45,5 miljard.
Deze kosten bieden een indicatie van de prijs van het toegevoegde groen met 25 jaar lang beheer. Let daarbij op de volgende punten: De investeringskosten zijn sterk afhankelijk van wat voor soort groen er gerealiseerd wordt. Zo zijn bomen in aanleg en beheer vaak duur. De berekening neemt geen ingrepen mee om netwerkverbindingen te maken en houdt geen rekening met het creëren van alternatieve parkeerplaatsen ter vervanging van de verwijderde parkeerplaatsen voor de creatie van groen.
Conclusie 2 - Er bestaat nog geen goede groennorm in Nederland.
Geen van de 10 normen is holistisch. Dit wil zeggen dat geen van normen minimaal “goed” scoort op alle gedefinieerde criteria. Het overgrote deel van de normen zegt bijvoorbeeld niets over de kwaliteit van de vegetatie wat cruciaal is voor biodiversiteit of het effect op de gezondheid. Een positieve uitzondering hierop is de Maatlat, die expliciet eisen integreert over klimaatadaptatie en biodiversiteit. De 3-30-300 regel en de 4-richtlijnen van Meliefste zeggen indirect iets over biodiversiteit, aangezien 30% kroonbedekking vaak resulteert in meer biodiversiteit. Dit is echter niet expliciet benoemd, waardoor het bijvoorbeeld ook over een monocultuur kan gaan.
Aanbevelingen:
- Zorg voor een integrale norm dat meerdere ecosysteemdiensten kan leveren en aangepast is op de huidige stedelijke klimaatuitdagingen.
- Definieer exact wat er verstaan wordt onder groen in de groennorm. Denk bijvoorbeeld aan de leeftijd van bomen, de variatie in lagen en spreiding (gras, struiken, bomen) en inheemse soorten.
Conclusie 3 – De normen zijn vaak onvoldoende inpasbaar/ambitieus.
Uit de berekening volgt dat momenteel in 22% van de bewoonde buurten in Nederland voldoen aan de 4-richtlijnen van Meliefste en dat ook door radicale vergroeningsstrategieën, zoals het creëren van autovrije woonstraten, slechts 49% van de buurten potentieel kunnen gaan voldoen. De 3-30-300 regel van Konijnendijk is zelfs lastiger inpasbaar doordat het strenge eisen stelt aan het aantal bomen waardoor maar 10% van de bewoonde buurten in Nederland momenteel voldoet aan de norm, wat potentieel 21% kan gaan worden na de aanpassingen aan het straatbeeld. De norm Groene stadslandschappen voldoet al in 56% van de buurten wat potentieel na de ingrepen opgehoogd kan worden tot 85%. Dit laat zien dat er een nog geen norm is met voldoende ambitie en voldoende inpasbaarheid.
Aanbevelingen:
- Houd een bandbreedte aan in plaats van een absoluut getal bij het definiëren van eisen in een groennorm, dat rekening houdt met de ambitie (zoals 15-20% groenpercentage). Niet alle buurten hebben dezelfde mogelijkheden tot vergroening terwijl het maximaal mogelijke groen vaak heel goed is, ook al voldoet het dan nog niet aan de norm.
- Zorg voor een balans tussen een ambitieuze en een haalbare norm.
- Zorg dat de norm simpel is.
Samenvatting door Louden Kremer, 20-02-2024
Reactie plaatsen
Reacties